~ Rasstandaard ~

FCI- standaard no.: 287 

Land van oorsprong: Australië
Publicatiedatum van de originele geldige standaard: 11-01-1999 

 

ALGEMENE VERSCHIJNING

De algemene verschijning van de Australian Cattle Dog is die van een sterke compacte, symmetrisch gebouwde werkhond. Hij beschikt over de vaardigheid en de bekwaamheid om iedere toebedeelde taak uit te voeren, hoe zwaar die ook zijn mag. De combinatie van stevigheid, kracht, evenredigheid en harde bespiering moet de indruk wekken van grote behendigheid, kracht en uithoudingsvermogen. Iedere neiging tot grofheid of zwakte dient als een ernstige fout te worden aangemerkt.

 

KENMERKEN

Zoals de naam al zegt, en daarin kent het ras zijn gelijke niet, behoort het tot de primaire taak van de hond om het vee in bedwang te houden, zowel op open als op afgesloten terreinen. Zijn immer aanwezige alertheid, buitengewone schranderheid, waakzaamheid, moed en trouw, met een nooit aflatende plichtsbetrachting, maken hem tot een ideale hond. Zijn oprechtheid en aangeboren neiging tot beschermen maken hem tot de aangewezen bewaker van de veefokker, zijn kudde en zijn bezittingen. Hoewel hij van nature afstandelijk is, moet hij handelbaar zijn, zeker in de showring. Alles wat zijn functioneren als werkhond op wat voor wijze dan ook in de weg staat, moet als een ernstige fout worden gezien.

 

HOOFD

Het hoofd is krachtig en moet in harmonie zijn met de rest van de hond en in overeenstemming met de totale bouw. De schedel, die breed is en licht gewelfd tussen de oren, wordt geleidelijk aan vlakker naar de lichte maar duidelijke stop. De wangen zijn goed gespierd, zij mogen noch grof, noch uitstekend zijn. De onderkaak moet krachtig, diep en goed ontwikkeld zijn. De snuit is breed en onder de ogen goed opgevuld, geleidelijk aan versmallend naar een matig lange, diepe en krachtige voorsnuit, die in een parallel vlak ligt met de schedel. De lippen zijn strak en gaaf. De neus is zwart.

 

GEBIT

De tanden moeten gezond, sterk en regelmatig geplaatst zijn en scharend sluiten. De ondersnijtanden moeten vlak achter de bovensnijtanden vallen en deze net raken. Gezien het feit dat de honden weerbarstig vee moeten drijven door het lichtjes in de achterbenen te bijten, is een goed en sterk gebit van groot belang.

 

OGEN

De matig grote ogen moeten ovaal van vorm zijn, zij mogen noch uitpuilen noch diep liggen, met een uitdrukking die oplettendheid en schranderheid verraadt. De oogkleur is donkerbruin.

 

OREN

De matig grote oren moeten eerder klein dan groot zijn, breed aangezet, gespierd, staand gedragen en enigszins puntig, het mogen geen vleermuis- of lepeloren zijn. De oren zijn ver uit elkaar op de schedel geplaatst, naar buiten gedraaid, beweeglijk en fier opgericht als de hond attent is. Het oor moet stevig aanvoelen en de binnenkant van het oor moet goed behaard zijn.

 

HALS

De hals is buitengewoon krachtig, gespierd en van een middelmatige lengte. Hij wordt breder bij de overgang naar de schouders en mag geen keelhuid vertonen.

 

VOORHAND

De schouderbladen moeten breed zijn, goed schuin geplaatst, goed gespierd en een goede hoek vormen met de opperarm. De schoudertoppen mogen niet te dicht bij elkaar liggen. De voorbenen bezitten stevig, rond bot tot op de voet. Zij moeten van voren gezien recht zijn en parallel lopend. Van terzijde gezien maakt de middenvoet, die een soepele indruk moet maken, een kleine hoek met de onderarm. Hoewel de schouders gespierd zijn en het botwerk sterk, staan beladen schouders en zwaar front een goed gangwerk in de weg en beperken de werkcapaciteiten.

 

LICHAAM

De lengte van het lichaam, van boeggewricht tot het zitbeen, verhoudt zich tot de schofthoogte als 10:9. De boven belijning is recht, de rug recht met goed gewelfde ribben, die ver naar achteren doorlopen, maar die nooit tonvormig mogen zijn. De borst is diep, gespierd en matig breed. De lendenen zijn breed, vol en krachtig gespierd. De flanken zijn diep en vormen een krachtige verbinding van de voor- en achterhand.

 

ACHTERHAND

De achterhand is breed, krachtig en gespierd. Het bekken is nogal lang en helt enigszins. Lange, sterke, goed ontwikkelde dijen met voldoende hoeking in de knie. Krachtige, laag geplaatste sprongen. Van achteren gezien staan de benen, van de hakken tot de voeten, recht en zijn noch te dicht noch te wijd uiteen geplaatst.

 

VOETEN

De voeten moeten rond zijn en de tenen kort, sterk, goed gebogen en gesloten. De voetzolen moeten hard zijn en dik, de nagels kort en krachtig.

 

STAART

De staart is vrij laag aangezet in een vloeiende lijn met het bekken en reikt ongeveer tot de sprong. In rust hangt de staart licht gebogen. Als de hond loopt, of bij opwinding, mag de staart enigszins omhoog worden gedragen, maar mag nooit hoger reiken dan tot een denkbeeldige, verticale lijn. De staart moet dik behaard zijn.

 

VACHT

De vacht is vlak, het is een dubbele vacht met een korte, dichte ondervacht. De weerbestendige bovenvacht is dicht aanliggend, hard, recht en vlak. Onder het lijf, naar de achterzijde van de benen toe, is de beharing langer en vormt bij de dijen een lichte broek. Op het hoofd, inclusief de binnenkant van de oren, is de beharing kort, ook de voorpoten en de voeten hebben kort haar. Bij de hals is het haar dikker en langer. Een te korte zowel als een te lange vachtstructuur moet worden gezien als een fout. Als gemiddelde dient de haarlengte tussen de 2,5 en 4 centimeter te bedragen.

 

KLEUR: BLAUW

De kleur moet blauw zijn of blauw gespikkeld, met of zonder aftekeningen. De toegestane aftekeningen zijn zwart, blauw of tan op het hoofd, bij voorkeur symmetrisch verdeeld. Het tan van de voorbenen begint halverwege de benen en breidt zich uit aan de voorkant tot de borst en de keel, met tan op de kaken, het tan van de achterbenen bevindt zich aan de binnenzijde daarvan en aan de binnenkant van de dijen tot aan de voorzijde van de knie en wordt breder naar de buitenkant van de sprongen tot de tenen. In de ondervacht is tan toegestaan, mits deze niet door de blauwe bovenvacht schijnt. Zwarte aftekeningen op het lichaam zijn ongewenst.

 

KLEUR: ROODGESPIKKELD

De kleur moet regelmatig roodgespikkeld zijn over het hele lichaam, dit gaat ook op voor de ondervacht, die niet wit of roomkleurig mag zijn. Er mogen al dan niet donkerder rode aftekeningen op het hoofd voorkomen. Symmetrische aftekeningen op het hoofd zijn gewenst. Rode aftekeningen op het lichaam zijn toegestaan, maar worden niet graag gezien.

 

MAAT

De verlangde schofthoogte bedraagt voor reuen tussen de 46 en 51 centimeter en voor de teven tussen de 43 en 48 centimeter.

 

GEWICHT

Het gewicht van de Australian Cattle Dog bedraagt tussen de 16 en 21 kilo.

 

GANGEN

De beweging moet zuiver, vrij, lenig en moeiteloos zijn. De beweging vanuit de schouders en voorbenen moet in harmonie zijn met de krachtige voorstuwing vanuit de achterbenen. Het vermogen van de hond om snel en plotseling te bewegen is essentieel. Een harmonisch gangwerk is een eerste vereiste. Stokkerig gaan, beladen of slappe schouders, een steile schouderligging, losse ellebogen, slappe polsen of zwakke (voor)voeten, steile sprongen, koehakkigheid of sabelvormige benen dienen als ernstige fouten te worden gezien. Bij het gaan hebben de voeten de neiging om dichter naar elkaar toe te gaan naarmate de snelheid toeneemt, wanneer de hond echter stilstaat, mag dat niet meer te zien zijn.

 

FOUTEN

Iedere afwijking van bovengenoemde punten dient te worden opgevat als een fout, de mate waarin die fout wordt meegewogen, hangt af van de ernst daarvan.

 

N.B.: Reuen moeten twee normaal ontwikkelde testikels hebben die volledig in het scrotum zijn ingedaald.